Gepubliceerd op 02-12-2018

Teugel

betekenis & definitie

Teugel - m(-s), toom, gebit : een paard den teugel aandoen, bij den teugel leiden; met lossen teugel rijden; den teugel vieren, losser laten;

— (fig.) iem. den vrijen teugel laten, hem geheel zijn gang laten gaan;
— iem. den teugel kort houden, hem onder streng toezicht, bedwang houden;
— aan zijne hartstochten den teugel vieren, den vrijen loop laten;
— den teugel afwerpen, naar niets meer luisteren, zijn eigen zin volgen;
— de teugels der regeering in handen hebben, het bewind voeren, minister zijn;
— (bij vogels) streek tusschen het oog en den wortel van den bovensnavel. TEUGELTJE, o. (-s).