Gepubliceerd op 02-09-2018

Gebit

betekenis & definitie

GEBIT, o. (-ten), het geheel van alle tanden en kiezen (van mensch of dier): een sterk, zwak, fraai gebit; een goed gebit hebben;

— een valsch gebit, een kunstgebit, ter vervanging der natuurlijke tanden en kiezen;
— het ijzeren mondstuk dat men een paard of ander trek- of lastdier tusschen het gebit legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn, ook enkel bit,
— iemand een gebit in den mond leggen, hem tot zwijgen brengen:
— (w. g.) het gebit op de tonden nemen, aan het hollen slaan;
— (cavalerie en artillerie) het ijzeren mondstuk aan de trens, dat uit twee gelijke, door een ring verbonden deelen bestaat, en welks beide einden voorzien zijn van een oog, waarin zich een teugelring beweegt, trensgebit.