Wat is de betekenis van teugel?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

teugel

teugel - Zelfstandignaamwoord 1. riem of koord waarmee men een last- of rijdier besturen|bestuurt Met een krachtige ruk aan de teugels kwam het paard tot stiltand. 2. de streek bij vogels tussen het oog en de wortel van de snavel|bovensnavel Bij het roodborstje...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

teugel

teugel - zelfstandig naamwoord uitspraak: teu-gel 1. riem, waarmee je een paard bestuurt ♢ de koetsier hield de teugels goed vast 1. de teugels laten vieren [minder streng worden] ...

2024-04-25
Dromen encyclopedie

Fink (1998)

Teugel

Pakken we een dier bij de teugels, dan worden we in de waaktoestand zelf in toom gehouden; dat wil zeggen dat we ons in het onveranderlijke moeten schikken. (Zie ook ‘Honderiem’, ‘Paard’).

2024-04-25
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Teugel

Touw, koord of lederen riem, waarmede men een rijpaard bestuurt (z. Toom). Bij het rijden van de bok spreekt men van leidsels.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Teugel

s., leije, jaech-, jachtline, jaling jaelje; met losse —, mei (de) sloppe team; de -s strak houden, de leije stiif lûke; iem. iets meer de vrijelaten, de skoat hwat fierje.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Teugel

m. (-s), 1. riem of koord waarmee men een rij- of trekdier bestuurt, zowel gebezigd voor elke riem afzonderlijk, als voor beide tezamen ; toom : een paard de teugel aandoen, bij de teugel leiden ; met losse teugel rijden ; de teugel vieren, losser laten ; — (fig.) iem. de vrije teugel laten, hem geheel zijn gang laten gaan ; iem. de teugel ko...

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

teugel

m. teugels, teugeltje (toom): een paard bij de teugel leiden; met losse teugel rijden, zegsw. iem. de teugel uit de handen nemen, d. i. de leiding; de teugel vieren (of: geven) aan, de vrije teugel laten; fig. aan zijn driften de vrije teugel geven, zich niet beheersen; de teugel afwerpen, er van door gaan, fig. naar geen gezag luisteren; de teugel...

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

teugel

m. (-s; -tje) [< tiegen, trekken] 1. Eig. koord of riem, leireep waarmede men stuurt: de -s van een ➝ paardetuig; een paard de aandoen, bij de leiden; met losse rijden. Gez. de -s af werpen, ervandoor gaan of naar geen gezag meer luisteren; de geven, vieren aan zijn driften, hartstochten, die niet beheersen; de laten glijden, de leiding uit de h...