Tegenover - bw. vz. aan de overzijde : tegenover de kerk wonen; tegenover iem. aan de tafel zitten; de huizen hier tegenover, aan de overzijde der straat;
— tegenover mij is hij altijd beleefd, wat mij betreft, ten opzichte van mij ;
— plotseling stond ik tegenover hem, stonden wij in elkanders nabijheid, met de gezichten naar elkander gewend; vijandig tegenover elkander staan, vijanden zijn;
— hier staat tegenover, dat gij zeer verbonden zijt, de keerzijde er van is.