Gepubliceerd op 06-12-2018

WONEN

betekenis & definitie

WONEN, (woonde, heeft gewoond), verblijf houden, gehuisvest zijn: in eene stad, op een dorp wonen; eenzaam, afgelegen wonen; in een eigen huis, op kamers wonen;

— bij iem. wonen, bij iem. gehuisvest zijn of kamers hebben, (ook) bij iem. dienen;
— de dassen en vossen wonen in holen;
— (fig.) blijven op den duur zijn : waar liefde woont, gebiedt de Heer zijn zegen. WONING, v. (-en), verblijfplaats,huis (of deel van een huis), waarin men voorgoed verblijf houdt, domicilie. WONINKJE, o. (-s).