Gepubliceerd op 02-12-2018

Tang

betekenis & definitie

Tang - v. (-en), gereedschap van twee om één punt draaibare staven, om voorwerpen (inz. vuur) er mede aan te vatten; vuurtang, nijptang; (ook) heel- of vroedmeesterswerktuig; gereedschap (bij verscheidene ambachten);

— (spr.) dat sluit of slaat als eene tang op een varken, die zaken passen niet bij elkander; de tang ligt in ’t vuur, er is haast bij het werk : zij ziet er uit, dat men haar met geene tang zou aanvatten, zij ziet er walglijk uit;
— (rijt.) arm van het lamoen;
— (fig.) vinnig wijf; het is eene tang van een wijf. TANGETJE, o. (-s), kleine tang.