SLUIPEND - bn. bw. wie of wat sluipt, gluipt, in ’t geheim werkt: een sluipende kerel; sluipende gangen;
— een sluipend vergift, dat langzaam werkt;
— eene sluipende ziekte, die men haast niet opmerkt en toch de krachten afneemt en het leven in gevaar brengt.