sluipend
bn. en bw. 1. wie, wat sluipt. 2. langzaam werkend : een vergift. 3. haast onopmerkbaar en toch de krachten ondermijnend : een -e ziekte.
Jozef Verschueren (1930)
bn. en bw. 1. wie, wat sluipt. 2. langzaam werkend : een vergift. 3. haast onopmerkbaar en toch de krachten ondermijnend : een -e ziekte.
J.H. van Dale (1898)
SLUIPEND - bn. bw. wie of wat sluipt, gluipt, in ’t geheim werkt: een sluipende kerel; sluipende gangen; — een sluipend vergift, dat langzaam werkt; — eene sluipende ziekte, die men haast niet opmerkt en toch de krachten afneemt en het leven in gevaar brengt.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: