Roeper - m. (-s), die roept, ontbiedt; uitroept, schreeuwt;
— zeker werktuig om de stem op groote afstanden te doen hooren, spreektrompet;
— strot, keel; (platte zegsw.) wat door den roeper gaat, moet ook door den poeper;
— lokvogel, roepeend, zie aldaar. ROEPSTER, v. (-s), zij die roept.