Reizen - (reisde, heeft en is gereisd), zich begeven, trekken van de eene plaats naar de andere: per boot, per spoor, te voet reizen; voor zaken, voor zijn pleizier, in wijn reizen; op zijn ambacht reizen; bij dag reizen;
— vreemde landen bezoeken: hij houdt veel van reizen;
— (fig.) hij gaat reizen, hij ligt op sterven.