Trekken - (trok, heeft en is getrokken), voortbewegen, naar zich toehalen : de paarden trekken den wagen;
— (fig.) dat kan bruintje (grauw) niet trekken, die uitgaven zijn mij te hoog, dat kan ik niet betalen ;
— iets in de hoogte trekken; een bootje op den wal trekken; een schip stroomop trekken; spijkers uit den muur, eene kurk van de flesch trekken; iem. eene kies trekken, (fig.) hem veel geld laten betalen ;
— iem. bij de ooren, bij de haren, bij den neus trekken ; (fig.) iem. het vel over de ooren trekken, hem veel te veel laten betalen ; zich de haren uit het hoofd trekken, van spijt of ergernis;
— uit de scheede halen : het zwaard, den degen trekken ; van leer trekken, beginnen te vechten;
— (bilj.) een bal trekken, een trekbal maken, zie aldaar;
— monsters trekken, (inz. van tabak) uit een vat tabak met een steekijzer eenige bladen halen; strootje trekken, uit eenige strootjes één trekken om aldus tot eene beslissing te komen, tot zekerheid te geraken, iets te bepalen enz.;
— (spr.) met iem. één lijntje trekken, bet met hem eens zijn ;
— aan ’t kortste eind trekken, schade lijden, het verliezen ;
— aan de bel trekken, schellen ;
— nummers trekken, uit eene bus halen;
— een prijs, eene niet trekken, uit de loterij krijgen;
— de loterij trekt deze week, worden er nummers, prijzen en nieten getrokken ;
— de zon trekt de kleuren uit eene stof, doet ze verbleeken, verdwijnen ;
— den wortel uit een getal trekken, berekenen;
— iem. aandacht, aller oogen tot zich trekken, op zich vestigen;
— zoo iets trekt de menigte, trekt hunne aandacht, doet ze komen ;
— van iets nut, partij. voordeel trekken, ten eigen nutte, voordeel aanwenden ;
— rente trekken, ontvangen ;
— huur, geld, loon trekken, ontvangen ;
— hij trekt van zijne familie, geniet daarvan onderstand ;
— een besluit, een gevolg, eene les uit iets trekken, afleiden;
— iets in twijfel trekken, het betwijfelen ;
— (een wissel) op iem. trekken, afgeven;
— (w. g.) iem. in een proces trekken, wikkelen;
— gij trekt de zaak te ver, gij overdrijft;
— kruiden trekken, het aftreksel sterker laten worden ;door trekken bewerken : ijzerdraad trekken ; kaarsentrekken ;
— veen trekken, het aansnijden, riemen, (ook) veen baggeren;
— geweerloopen trekken, gegleufd maken ;
— proeven trekken, drukproeven maken;
— 1000 exemplaren trekken, drukken;
— iem. trekken, photographeeren ;
— planten trekken, in eene broeikas kweeken ;
— gezichten trekken, maken ;
— blaren trekken, veroorzaken ;
— in één haal maken : eene lijn, een cirkel trekken; de grens trekken, teekenen, (ook fig.) bepalen; eene parallel trekken, eene vergelijking maken ;
— zich voortbewegen, zich ergens heen begeven : het leger trok naar de grenzen ;
— op wacht trekken, de wacht betrekken ;
— de bui trekt naar het Westen, drijft;
— naar Engeland, de wijde wereld in trekken, reizen;
— uit een huis trekken, daaruit verhuizen ;
— de zwaluwen beginnen te trekken, voor de heenreis zich gereed te maken ;
— ten strijde, te velde trekken, zich op weg begeven om te strijden;
— tegen iem. of iets te velde trekken, bestrijden ;
— de inkt trekt door het papier, het water trekt in de spons, dringt er door, er in ;
— mijne laarzzn trekken water, het water dringt er in door, zij lekken;
— gelijken op : dat trekt naar het groene, is bijna groen;
— het hout is krom getrokken, geworden ;
— die jas trekt op de borst, is daar te nauw. maakt daar plooien;
— met het rechterbeen trekken, een weinig mank gaan ;
— tochten ; het trekt hier ;
— die sigaar trekt niet, is verstopt, ik kan er den rook niet doorzuigen ;
— de kachel trekt goed, er is een flinke toevoer van versche lucht;
— iets bij elkander trekken, het optellen.