Gepubliceerd op 22-11-2018

Plicht

betekenis & definitie

Plicht m. (-en), wat iem. volgens de wet, volgens eene overeenkomst, volgens zijne betrekking, volgens zijn zedelijk bewustzijn gehouden is te doen;

— inz. een zedelijk moeten, dat boven de zinnelijke en beperkte natuur van den bijzonderen mensch verheven is, de stem der rede, die in den geest der menschheid spreekt en de wet der zedelijke bestemming daarvan uitmaakt: de plichten der onderdanen; de plichten der ouders jegens de kinderen, der kinderen jegens de ouders; de plichten des huwelijks; zijn plicht betrachten, volbrengen, nakomen, schenden, verzuimen, uit het oog verliezen;
— naast rechten staan ook plichten, gezegd tegen iem., die het altijd druk heeft over zijne rechten;
— naast plichten staan ook rechten, gezegd tegen iem., die zijne minderen voortdurend op hun plicht wijst;
— zich ten plicht stellen, zich ernstig voornemen, te doen;
— zich van een plicht kwijten, doen waartoe men gehouden is;
— dat is niets meer dan een staaltje van uw plicht, dan waartoe gij gehouden zijt;
— tegen eed en plicht handelen, zeer verkeerd handelen;
— iem. tot zijn plicht brengen, hem tot het volbrengen ervan noodzaken;
— iem. den laatsten plicht bewijzen, hem mede begraven;
— zijn huwelijksplicht verzuimen, den bijslaap niet volbrengen.

< >