Gepubliceerd op 24-02-2020

Wet

betekenis & definitie

Het begrip wet heeft 2 verschillende betekenissen:

1. wet - WET, v. (-ten), algemeene voorschriften door de hoogste macht van een staat vastgesteld, waaraan allen (in eene beschaafde maatschappij) zich moeten onderwerpen : over eene wet beraadslagen; eene wet ontwerpen, indienen, aannemen, afkondigen; eene wet opvolgen, nakomen, schenden, ontduiken; dat heeft kracht van wet gekregen, moet nagekomen worden;
— dat is wel naar de letter, maar niet naar den geest der wet, wel naar de woorden der wet, maar niet volgens het leidende beginsel, dat bij de beraadslagingen er over uitkwam ;
— eene stalen wet, waaraan niets te veranderen valt;
— (fig.) iem. de wet stellen, voorschrijven, hem gelasten wat hij doen moet;
— hij wil ieder de wet voorschrijven, bij ieder zijn zin doordrijven ;
— nood breekt wet, zie NOOD ;
reglement van een genootschap, eene vereeniging enz.; (godgel.) de Mozaïsche wetten, de vijf boeken van Mozes ; het wetboek van Mozes, de huishouding des Ouden Verbonds : ander de wet en het evangelie;
— vaste regel, gewoonte : ik wil daarvan geen wet maken, dit geldt niet voor altijd; dat is bij ons eene vaste wet, daarvan wijken wij nooit af;
— hij heeft zich tot eene wet gemaakt, als vaste gewoonte aangenomen ;
— de wetten der wellevendheid, wat voor wellevend gehouden wordt;
— de oude, de nieuwe wet, regeling ; korte metten met iets maken, zie METTEN ;
— (nat.) de vaste regelen waardoor de werkzaamheid van zekere krachten bepaald wordt: de wet der zwaarte;
— vaste regelen die in eene wetenschap heerschen: de wetten der spraakkunst;
— (taalk.) de wet der klankverschuiving;
— de heeren van de wet, de overheidspersonen, regeerders;
— (eert.) de wet verzetten, veranderen. de vroedschap eener stad veranderen. WETJE, o. (-s).

2. wet - WET, v. (-ten), (gew.) de streep die gevormd wordt op de plaats waar de kleeden van een zegen aan elkaar worden geboet.