Pieper (1) - Pieper m. (-s), hij, die piept;
— (gew.) piepende kus: een pieper geven;
— (gew.) zeker rood kevertje dat veel in de leliën zit en gedurig piept, als men ’t in de hand gesloten houdt; (gew.) iets dat klein en zwak is. PIEPSTER, v. (-s), zij, die piept.