Gepubliceerd op 02-09-2018

Gedurig

betekenis & definitie

GEDURIG, bn. bw. zonder ophouden, voortdurend, aanhoudend (van handelingen, werkingen of toestanden): eene gedurige kalmte bewaren; menschen wier leven eene gedurige vreugde is;

— een gedurig gebed, een aanhoudend gebed, (bij uitbr.) een dringend, ijverig, vurig gebed;
— (R.-K.) gedurige aanbidding, godsdienstoefening waarbij het H. Sacrament gedurende een geruimen tijd ter aanbidding wordt tentoongesteld;
— (bijb.) het gedurig brood, de twaalf toonbrooden, welker voortdurende aanwezigheid op de toontafelen door de oude Israëlietische wet was voorgeschreven;
— (rekenk.) een gedurig product, een product van meer dan twee factoren: het gedurig product van 2, 3 en 4 is 24;
— eene gedurige evenredigheid, eene evenredigheid waarvan de middelste termen aan elkander gelijk zijn, b. v. 5 15 = 15 45;
— met korte tusschenpoozen telkens herhaald (met de bijgedachte dat dit veelvuldig herhalen onaangenaam is): zijne gedurige bezoeken vervelen mij; de gedurige veranderingen van het weder; die gedurige pijn;
— eene gedurige bron van oneenigheid, waaruit bij herhaling oneenigheid voortvloeit;
— bw. (van omstandigheid), zonder ophouden, steeds voortdurend hij bleef haar gedurig aanstaren;
— hij wordt gedurig brutaler, hoe langer hoe meer;
— er kwamen er gedurig meer, hoe langer hoe meer; -
— gedurig aangroeien, voortdurend in groei toenemen;
— telkens: gedurig van zijn stoel opstaan; gedurig op de klok zien; hij komt gedurig hier;
— zijn huis gedurig grooter maken, vergrooten, het telkens grooter maken;
— eene som gedurig verminderen, ze telkens verminderen;
— (gew.) gedurig aan, telkens weder, onophoudelijk hij komt mij gedurig aan lastig vallen.