Overhebben (had over, heeft overgehad), meer hebben dan noodig is, niet alles verbruikt, verteerd hebben: nog van alles overhebben,
— kunnen missen; (fig.) veel voor iem. overhebben, veel van iem. houden, gaarne veel voor iem doen;
— ergens een gulden voor overhebben, dien er voor willen geven;
— iem. overhebben, bij zich te logeeren hebben.