Oost (1) - Oost o. v. een der vier hoofdwindstreken, het oosten, het oostpunt: om de oost, in oostelijke richting; en nu rijst op gloriewieken uit het oost de gouden zon;
— het of een gedeelte der wereld dat ten opzichte van een bepaald punt in het oosten ligt: vloten met den cijns van oost en west beladen;
— de staten welke oostelijk van Europa gelegen zijn. inz. het gedeelte van Azië onmiddellijk aan de Middellandsche Zee, de Levant: het zwaard werd aangegord, de kruisrok omgehangen en ’t ongeloovig Oost met ‘s hemels wraak bedreigd;
— de Nederlandsche Oostindische bezittingen: hij heeft zijn fortuin in de Oost gemaakt;
— naar de Oost gaan, (ook) dienst nemen bij het Nederlandsch Oostindisch leger;
— de oostenwind: holrommelend komt het oost het westen tegenrukken.