Gepubliceerd op 22-11-2018

Oorsprong

betekenis & definitie

Oorsprong m. (-en), ontstaan, aanvang, begin: de oorsprong van den Rijn; hoe dat in klein begin kan wonen de oorsprong van eene groote macht; ik had het denkbeeld van liefde in zijn eersten oorsprong moeten onderdrukken;

— (fig.) de oorsprong aller dingen, gezegd van God;
— de oorsprong van iemands leven, zijn vader, zijne ouders;
— de oorsprong van een geslacht, de stamvader;
— afkomst: 's menschen edele oorsprong; zijn oorsprong nemen, hebben uit iem., uit een land enz., van hem of van daar afkomstig zijn; de oorsprong der oude talen;
— herkomst: een koperen geldstuk, dat van vreemden oorsprong was; gebruiken, die van Germaanschen oorsprong zijn;
— verklaring van oorsprong, officieel stuk, waarin de herkomst van iets wettelijk vastgesteld wordt.