Oorontsteking v. (-en), eene ontsteking in de ooren;
...PAUW, m. (-en), oorfazant;
...PEUTER, m. (-s),
...PEUTERTJE, o. (-s), oorlepeltje;
...PIJN, v. (-en), pijn in het inwendig oor;
...POLIEP, m. (-en), een poliep in de ooren;
...RAND, m. (-en), de rand der oorschelp;
...RING, m. (-en), kleine zilveren of gouden ring welken men in de ooren draagt;
...SCHELP, v. (-en), het eenigszins schelpvormig gedeelte van het uitwendig oor, dat dient tot opvanging van het geluid;
...SIERAAD, o. (...raden), een sieraad dat men in de ooren draagt;
...SLINGER, m. (-s), een oorsieraad van min of meer langwerpigen vorm en gewoonlijk ook vrij groot;
...SMEER, o. eene gele, vettige stof in de ooren, door de smeerkliertjes der haarwortels en de zoogenaamde zweetklieren afgescheiden;
...SMEERKLIER, v. (-en), de zich in het oor bevindende klieren, die het oorsmeer afscheiden;
...SPEEKSELKLIER, v. (-en), de grootste der speekselklieren, in de wangholte dicht vóór het oor gelegen;
...SPIEGEL, m. (-s), werktuig ter onderzoeking van de uitwendige gehoorgang;
...SPIER, v. (-en), drie spieren welke zich in de nabijheid van het uitwendig oor bevinden.