Gepubliceerd op 22-11-2018

Oorspronkelijk

betekenis & definitie

Oorspronkelijk bn. bw. (-er, -st), den oorsprong, het begin uitmakende van

—, het eerste in eene opvolgende reeks: Delphi, de oorspronkelijke zetel van het Orakel; de oorspronkelijke tekst; het oorspronkelijke, in tegenstelling met afschrift, afdruk enz.;
— de oorspronkelijke gemeenterekeningen, de echte, authentieke;
— het oorspronkelijke plan; de oorspronkelijke beteekenis van een woord; de oorspronkelijke eigenaar van een huis;
— nog het karakter van zijn oorsprong, van zijn eersten toestand vertoonende, sedert zijn ontstaan niet veranderd: de oorspronkelijke wouden van Amerika;
— van den oorsprong af, van den beginne af aan iem. eigen, aan-, ingeboren: hij moest zijn oorspronkelijke gaaf niet op deze wijze te grabbel gooien;
— van, uit zichzelf, niet van anderen gekregen noch overgenomen: beide boeken waren oorspronkelijk, frisch, nieuw;
— geen ander navolgende, zelfstandig: hij was in alles wat hij sprak en deed oorspronkelijk;
— zijn eigen kenmerk dragende, zich door iets bijzonders onderscheidende, eigenaardig: slechts hier en daar wordt door eene enkele oorspronkelijke opwelling zijn matte aandacht verpoosd;
— (w. g.) afkomstig zijnde uit een stam, een geslacht enz.: de tegenwoordige Beys zijn uit denzelfden stam als de Mamlukken oorspronkelijk;
— zijn oorsprong hebbende, afkomstig zijnde uit of van iets: de Dahlia is oorspronkelijk uit Mexico, waar zij in het wild groeit;
— bw. in den oorsprong, in het begin: de kleur was oorspronkelijk grijs geweest. OORSPRONKELIJKHEID, v.