bn. bw. (-er, -st), onverschrokken : ’t onversaagde Gent; hij bracht, met onversaagden zin, rust en rijkdom aan het vaderland ten offer;
— bw. op eene wijze die van onverschrokkenheid getuigt: onversaagd strijden; den vijand onversaagd in de oogen zien. ONVERSAAGDHEID, v. dapperheid, onverschrokkenheid.