Gepubliceerd op 01-11-2018

Onverschillig

betekenis & definitie

bn. bw. (-er, -st), noch goed, noch slecht: onverschillige daden, die door de zedelijkheid noch gevorderd noch geboden en dus enkel geoorloofd waren;

geen verschil opleverend, hoe ook voorkomende: (nat.) onverschillig evenwicht, een zoodanige toestand van een lichaam waarbij in iederen stand evenwicht is;
— voor een bepaald persoon geen verschil opleverende : het is mij onverschïllig, of hij komt;
— volstrekt onbeteekenend : hij onderhield zich eene poos met den raadsheer over onverschillige zaken;
— (van pers.) iem. onverschillig zijn, niet door hem bemind worden;
— geen verschil makende, zich omtrent iem. of iets weinig bekommerende : de Nederlandsche officieren kunnen nooit onverschillig blijven, wanneer men de eer aanrandt van het leger; onverschillig voor lof en voor laster;
— onverschillig zijn voor iem., in het geheel geen liefde voor hem gevoelen; (overdr.) de onverschillige houding van iem. die zich verveelt;
— ’t is een onverschillige kerel, hij geeft nergens om, durft alles doen, let niet op hetgeen betamelijk is;
— bw. op eene wijze die van onverschilligheid blijk geeft: iem. koel en onverschillig antwoorden; iets onverschillig aanzien;
— om het even : elk mensch, onverschillig wie hij zij.