Niets onbep. vnw. geen enkel ding, geen enkele zaak, in tegenstelling met iets: hebt gij niets gehoord?; ik weet er niets van; dat loopt op niets uit; weet gij niets nieuws?
—
— bw. in ’t geheel niet, volstrekt: dat bevalt mij niets; dat vind ik niets belangrijk; 't is niets aangenaam; ik heb er niets geen lust in;
—
— niet: uit het niets te voorschijn geroepen.