(boog neder, heeft en is nedergebogen), naar beneden buigen, naar beneden doen vallen : het hoofd neerbuigen;
— buigende naar beneden brengen: kunt ge dat ijzer niet wat neerbuigen ?; zich nederbuigen, knielen (voor iets of iem.). NEDERBUIGEND, bn. (-er, -st), minzaam, genadig: nederbuigende goedheid. NEDERBUIGING, v. (-en), het nederbuigen; knieling.