Gepubliceerd op 01-09-2018

Boog

betekenis & definitie

BOOG, m. (bogen), schiettuig bestaande uit een stok of reep van taai hout, riet, staal of andere veerkrachtige stof, gebogen door een gespannen pees of koord den boog spannen, de pees achteruithalen den boog ontspannen, de pees weer in rust brengen; met pijl en boog;

— als een pijl uit een boog, zeer snel;
— meer dan één pijl op zijn boog hebben, verschillende middelen hebben om zijn doel te bereiken, gewoonlijk om iem. te overtuigen of te overreden;
— de boog kan niet altijd gespannen zijn, inspanning moet door ontspanning gevolgd worden;
— (w. g.) den luiaardsboog afschieten, zich al geeuwende uitrekken;
— graadboog;
— gebogen vlieger, ook vlieger in het algemeen
— .
gebogen holronde overdekking eener open ruimte, kleiner dan een gewelf; (bouwk.) in-, uitzwenkende boog; dubbel gezwenkte boog, waarvan elke tak uit twee deelen bestaat, die de bolle zijden naar verschillenden kant keeren;
— bekleede boog, af zettende en met lijsten bekleed;
— elliptische boog, in den vorm eener halve elips;
— omgekeerde boog, die onderstboven staat;
— eene brug met drie bogen, met drie gebogen spanningen;
— poort; eerepoort;
— gewelf, (bij uitbr.) kerk, paleis, looverdak van eene laan, een bosch;
— de bogen van eene schuit, huifkar, de houten hoepen of duigen waarover het doek gespannen is;
— (artillerie) beuken- of wagenband, dienende tot het vervaardigen van deksels op sommige voertuigen;
— boog van een vlieger, gebogen dwarshout van een vliegerspan;
— boog van een bril, het gebogen deel dat op den neus staat;
— (vinkerij) gebogen teen om bij het neervallen van het net den baanlooper of lokvink te beschutten;
— lijsterboog;_
— ronde houtjes met gaten over den boegspriet, dienende om het touwwerk door te laten gaan;
— (stoomw.) kromme baan, spoor of geleiding waarlangs werktuigen zich bewegen;
— koppelteeken om twee of meer muzieknoten aan elkander te verbinden;
— gedeelte van eene regelmatig kromme lijn, inz. van een cirkelomtrek; allerlei gebogen, kromme golvende lijnen de vuurpijl beschreef een grooten boog;
— de kogel trof in den eersten boog, kogelbaan;
— regenboog;
— des hemels boog, bogen, het uitspansel des hemels;
— electrische boog, het schitterende gloeien, teweeggebracht door den electrischen stroom, tusschen twee koolspitsen, op korten afstand van elkaar verwijderd.

< >