Mistig bn. (-er, -st), mistachtig, nevelig (van de lucht): mistig weer; een mistige dag; het was van morgen zoo mistig, dat de boot niet kon varen;
— heiig, wazig, onhelder (door den grooten afstand). MISTIGHEID, v.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: