mistig
mistig - Bijvoeglijk naamwoord 1. met mist, met beperkt zicht door mist ♢ Een kille mistige novemberdag. Woordherkomst Afgeleid van mist met het achtervoegsel -ig Verwante begrippen nevelig, heiig
Wiktionary (2019)
mistig - Bijvoeglijk naamwoord 1. met mist, met beperkt zicht door mist ♢ Een kille mistige novemberdag. Woordherkomst Afgeleid van mist met het achtervoegsel -ig Verwante begrippen nevelig, heiig
Muiswerk Educatief (2017)
mistig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: mis-tig 1. niet helder door mist ♢het was te mistig om de overkant te zien 2. onduidelijk, niet helder, vaag ♢het beeld op het beeldscherm was mistig ...
Fa. A.J. Osinga (1952)
adj., damp, dampich, mistich, dizich, dizenich; — weer, gaudieve-, gaudiefs-, moardnerswaer (it), tsjok waer (it); het is erg —, it is in lytse wrâld.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. (-er, -st), 1. vervuld van —; met mist, nevelig : mistig weer ; een mistige dag ; het was van morgen zo mistig, dat de boot niet kon varen; 2. heiig, wazig, onhelder (door de grote afstand); 3. (fig.) onhelder: donkere en mistige gedachten.
Jozef Verschueren (1930)
('mistәch) bn. en bw. (-er, -st) 1. niet helder wegens de mist: weer; een -e dag, lucht. 2. onhelder door de grote afstand, ook zonder mist: ~e verte. 3. onduidelijk, vaag, wazig: -e denkbeelden, gedachten.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: