Gepubliceerd op 27-09-2018

Min (1)

betekenis & definitie

Min bn. bw. weinig, gering; te min, niet genoeg; klein, nietig; zoo min mogelijk; ik verdenk zoo min den een als den ander, beiden niet; wat is dat een min kind; dat is min, gering, beteekent niet veel, (ook) dat is laag, gemeen;

— slecht, verachtelijk, gemeen: een minne kerel; eene minne behandeling; dat is mij te min; daar doe ik niet aan mee;
— gevaarlijk ziek: de zieke is min;
— minder: min of meer, ongeveer, iets minder of iets meer; hij is min of meer doof, eenigszins doof;
— het is waarachtig, Jan, gij zijt een eerlijk man!
— waarachtig is het; maar dat is wat min dan waar (C. Huijgens); verminderd met: twintig min zeven is dertien; (in de algebra) het tegengestelde van plus;
— 10° C., tien graden Celsius onder het vriespunt.

< >