Gepubliceerd op 19-09-2018

Mank

betekenis & definitie

MANK, bn. bw. (-er, -st), gebrekkig loopende, kreupel: mank gaan, loopen; mank zijn aan den linkervoet;

— (fig.) gebrekkig, niet gaaf;
— (fig.) aan hetzelfde euvel mank gaan, hetzelfde zedelijk gebrek hebben;
— deze vergelijking gaat mank, past niet in alle deelen. MANKHEID. v. het hinken.