Gepubliceerd op 19-09-2018

Lessenaar

betekenis & definitie

LESSENAAR, m. (-s), schuin blad (van hout), waarvan men zich bij het schrijven bedient, schrijflessenaar;

kast met verscheidene kleine vakken en laden tot berging van papieren enz.; aan den lessenaar staan, klerk zijn; aan den lessenaar zitten, ambtenaar zijn;
— gereedschap, waarop bij het zingen of bij het maken van muziek het muziekblad ligt, muzieklessenaar;
— (R.-K.) schuin blad, waarop in de kerk het misboek ligt;
— (tuinb.) lage broeibak. LESSENAARTJE, o. (-s).