INSTALLIG, bn. (w. g.) een huis installig maken, er zoo ongunstig over spreken, dat niemand het huren of koopen wil; iem. installig maken, bij iem. zooveel kwaad van hem spreken, dat hij alle vertrouwen verliest; installig worden, blijven, zijne koop of marktwaarde verliezen;
— installige schulden, die men te vorderen heeft.