IEMAND, onbep vnw. de een of andere persoon, wie ook maar : ik heb iemand gezien; een zeker iemand, een zeker persoon; iemand anders, een ander; iemand vreemds, een vreemde; dat is me ook iemand, dat is er me ook een;
— (Zuidn.) ge zult hem niet bedriegen, er is iemand thuis, hij is er veel te flink voor.