Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie B
- Boodschappenmandje
- Boodschapper
- Boog
- Boogaard
- Boogbekleeding
- Boogduin
- Boogerd
- Boogfries
- Booghout
- Booghoutboom
- Boogketting
- Booglamp
- Booglicht
- Booglijst
- Boogmaker
- Boograam
- Boogschieter
- Boogschinkel
- Boogschutter
- Boogstelling
- Boogswijs
- Boogtafel
- Boogvijl
- Boogvormig
- Boogzaag
- Booi
- Bookmaker
- Bookmakersbedrijf
- Boom
- Boomaanplanting
- Boomachtig
- Boomagaat
- Boomambtenaar
- Boomarm
- Boombakstag
- Boomdirk
- Boomduif
- Boomeek
- Boomen
- Boomenrij
- Boomeuvel
- Boomgeld
- Boomgewas
- Boomgrendel
- Boomhagedis
- Boomhak
- Boomhevel
- Boomig
- Boomkaan
- Boomkikvorsch
- Boomklerk
- Boomklever
- Boomklok
- Boomknoest
- Boomlaag
- Boomleeuwerik
- Boomloos
- Boomluis
- Boommaker
- Boommarkt
- Boommoorder
- Boommos
- Boomnimf
- Boomoester
- Boompaal
- Boompjesappel
- Boomplaag
- Boomrijk
- Boomrijp
- Boomrooien
- Boomschaaf
- Boomschijf
- Boomschool
- Boomslag
- Boomsluiten
- Boomsnoeien
- Boomstam
- Boomsteen
- Boomsterk
- Boomstil
- Boomstomp
- Boomtak
- Boomtijger
- Boomtop
- Boomuil
- Boomvaren
- Boomwachter
- Boomwijs
- Boomwol
- Boomwollen
- Boomwonde
- Boomwoning
- Boomwortel
- Boomzijde
- Boon
- Boonakker
- Booneboom
- Boonekamp
- Boonenbed
- Boonenboren
