BOOMLEEUWERIK, m. (-en), kleinste soort van inlandschen leeuwerik (alauda arborea), die vooral in eenzame woudstreken leeft en ’s nachts zingt, evenals de nachtegaal;
...LEVERKRUID, o.;
...LOOF, o. het gebladerte van één of meer boomen;
...LOOPERTJE, o. (-s), boomkruipertje.