Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie B
- Bommerd
- Bommijn
- Bomschijf
- Bomvol
- Bomvrij
- Bomzaag
- Bon
- Bon-marché
- Bon-mot
- Bon-ton
- Bon-vivant
- Bona-fide
- Bonang
- Bonapartisme
- Bonapartist
- Bonboek
- Bonboekje
- Bonbon
- Bonbonnière
- Bond
- Bondark
- Bondboek
- Bondbreker
- Bondbreuk
- Bondbreukig
- Bondel
- Bondgenoot
- Bondgenootenoorlog
- Bondgenootschap
- Bondgenootschappelijk
- Bondig
- Bondigheid
- Bondkist
- Bonds-contingent
- Bondsakte
- Bondschender
- Bondschrift
- Bondsconsul
- Bondskist
- Bondsland
- Bondsraad
- Bondsstaat
- Bondsvesting
- Bondvolk
- Bonetvisch
- Bong
- Bongel
- Bongerd
- Bonheur
- Bonhomie
- Boniet
- Bonifacius-penning
- Bonificatie
- Bonificeeren
- Bonis
- Bonjour
- Bonk
- Bonkaarde
- Bonkel
- Bonkelaar
- Bonken
- Bonker
- Bonkerig
- Bonkes
- Bonket
- Bonkig
- Bonkijzer
- Bonksel
- Bonkveen
- Bonkziekte
- Bonne
- Bonnefooi
- Bonnenstelsel
- Bonnet
- Bonnetterie
- Bons
- Bonsoir
- Bont
- Bonten
- Bontgekleurd
- Bontgoed
- Bontheid
- Bontig
- Bonting
- Bontjesfabriek
- Bontkist
- Bontoog
- Bonttor
- Bontvair
- Bontwerk
- Bontwerker
- Bontwerkersknecht
- Bontweverij
- Bonze
- Bonzen
- Bonzing
- Boodschap
- Boodschapbrenger
- Boodschaplooper
- Boodschappen
