BUIGING, v. (-en), afwijking van de rechte lijn, kromming, bocht;
— de weg maakt hier eene buiging;
— eene buiging maken, als uiting van eerbied of als beleefde groet;
— (fig.) zijne stem heeft veel buiging, is zeer buigzaam en los;
— (taalk.) het wijzigen der woordvormen naar gelang van hunne grammatische betrekking, inz. de verbuiging der naamwoorden. Buiginkje, o. (-s).