Gepubliceerd op 01-09-2018

Boezem

betekenis & definitie

BOEZEM, m. (-s), de gewelfde oppervlakte der borst van een mensch;

— iem. aan den boezem drukken, aan het hart; een zwoegende boezem;
— edeler uitdrukking voor de borsten eener vrouw;
—(ontl.) de sleuf tusschen de beide borsten eener vrouw;
— gemoed, hart: zijn boezem lucht geven, zijne aandoeningen, wenschen, gevoelens;
— zijn boezem zwelt, gloeit en blaakt, van vervoering, trots, liefde of geestdrift
— een steen in zijn boezem dragen, hardvochtig zijn;
— in den boezem van een vriend zijne geheimen uitstorten, tegenover hem;
— kind mijns boezems, innig geliefd kind;
— holte of ruimte tusschen de borst en het gewaad eroverheen;
— (gew.) het bovenstuk van een boezelaar;
— (fig.) de hand in eigen boezem steken, zijn geweten of gemoed onderzoeken en eigen schuld erkennen;
— een adder (slang) aan (in) zijn boezem koesteren (voeden), zie ADDER;
— (ontl.) benaming der holten in enkele beenderen van het hoofd; nagenoeg onrekbare ruimten zonder eigenlijke klapvliezen, in het harde hersenvlies en zijn verlengnet;
— twee afdeelingen van het hart die het bloed uit de aderen ontvangen;
— (ornamentiek) bladertuil;
— het bovenste gedeelte van eene schelf;
— diep ingaande, wijde baai of bocht der zee;
— uitgestrekte waterplas waarin zich eene of meer rivieren als in een vergaarbak ontlasten;
— het geheel der stilstaande, gemeen liggende, doch van het buitenwater afgesloten plassen, kanalen, tochten en slooten waarop het water uit de lager gelegen polders wordt uitgeslagen de boezem staat hoog,
— vrije boezem, waarop altijd mag worden uitgemalen;
— besloten boezem, waarop niet mag uitgemalen worden, wanneer zijn water het maalpeil bereikt heeft: op den boezem uitmalen;
— hooge boezem, watergang waarop het water wordt opgemalen uit een molenboezem of uit een lagen boezem;
— boezem malen, boezem hebben, het boezemwater beneden het maalpeil brengen, hebben;
— gedeelte van een schoorsteen dat zich in eene kamer bevindt; de bovenboezem is het opgaande gedeelte tot de zoldering, de onderboezem het metselwerk dat door den mantel bekleed is;
— kokers die in een oven lucht aan voeren;
— de boezem der aarde, de schoot, het inwendige der aarde;
— uit den boezem van het bestuur mag men een voorstel te gemoet zien, uit den kring van het bestuur;
— verdeeldheid in eigen boezem, in eigen kring. Boezempje, o. (-s).