BELOOPEN, (beliep, heeft beloopen), loopen over dit pad wordt veel beloopen;
— (fig. w. g.) van het beloopen pad afwijken, van den gewonen weg;
— die weg is niet te beloopen, te begaan;
— eene vereeniging beloopen, er alle boodschappen voor doen;
— veel te beloopen hebben, veel te verrichten hebben, veel moeten nagaan, achtemaloopen;
— een (met bloed) beloopen oog, oog waarvan het wit met roode bloedaartjes doorloopen is;
— die afstand is haast niet te beloopen, af te leggen;
— loopende bereiken; loopende inhalen;
— (fig.) den dader met een natten vinger kunnen beloopen, gezegd wanneer men wil te kennen geven dat die tegenwoordig is, maar men hem niet noemen wil;
— door een storm beloopen worden, overvallen worden;
— bedragen het beloopt over de honderd gulden.