m. (-len),
...GILD, o. (-en), al de bakkers; (oudt.) een gild van bakkers;
...JAAR, o. (...jaren), (Zuidn.) een korte tijd, omstreeks zes weken (de bakkersknechts blijven gewoonlijk kort in denzelfden dienst);
...JONGEN, m. (-s);
...KAR, v. (-ren);
...KNECHT, m. (-s);
...KOLEN, v. mv, houtskolen, uitgedoofde kolen van het hout, waarmee de bakker zijn oven heeft gestookt;
...LEERLING, m. (-en);
...MAND, v. (-en), met de bakkersmand loopen, langs de huizen brood venten;
...NERING, v. (-en).