Gepubliceerd op 06-09-2018

Gild

betekenis & definitie

GILD, o. (-en), ook GILDE, o. (-n), (hist.) benaming van middeleeuwsche broederschappen of vereenigingen tot onderlinge hulp en het houden van gezellige bijeenkomsten; men had o. a. geestelijke gilden van priesters en leeken, die zich inz. met de zorg voor de begrafenis en het zieleheil der gestorven broeders of zusters, met ziekenverpleging of armenzorg belastten het gilde van het H. Sacrament;

— de buurgilden tot onderhouding van goede gebuurschap, vooral door de jaarlijksche buurmalen (nog hier en daar, b. v. in Gelderland en Groningen);
— de narren-, gekken-, vastenavondsgilden, drinkgezelschappen van mannen of vrouwen met het doel om gezamenlijk feest te vieren, inz. op vastenavond of met kermis;
— de gilden der schutters, wier doel was zich te oefenen in het hanteeren der wapenen (nog in het Zuiden);
— de gilden der rhetrosijnen, kamers van rhetorica;
— de ambachtsgilden, vereenigingen van burgers eener stad, die hetzelfde beroep als meesters en volgens vaste bepalingen uitoefenden, met uitsluiting uit dat bedrijf van alwie niet tot het gild behoorde het hoedenmakersgild; de deken van het gilde der goudsmeden;
— het gild winnen, door het vervaardigen van een proefstuk en het betalen van het inkomgeld het meesterrecht verwerven, als gildebroeder aangenomen worden;
— (thans nog) vereeniging van personen die hetzelfde ambacht of bedrijf uitoefenen, met het doel elkander onderling te steunen;
— (bij uitbreiding) een kring van personen die elkanders genooten genoemd kunnen worden het groote gild, de gehuwden hij is nu ook in het groote gild; het edele gild der dieven; hij is van ons gild, een vakgenoot.

< >