Gepubliceerd op 31-08-2018

ARGELOOS

betekenis & definitie

bn. en bw. (...loozer,

...loost), (ook ARGLOOS), onschuldig; aan geen kwaad denkende niets kwaads vermoedende een argeloos meisje; een argloos dier, niet denkende aan het gevaar dat het bedreigt;
— hij had haar argloos lief en toch heeft ze hem slecht behandeld; onnoozle doch ook ik moest eens zoo argloos dwalen; een argeloos hart, gemoed; een argloos oog:
— ook van hoedanigheden, gezindheden, handelingen enz. gezegd, bij welke men te kennen wil geven dat de persoon aan wien zij worden toegekend, aan geen kwaad denkt de argelooze en vroolijke lach waarmee zij hem begroette; eene argelooze eenvoudigheid, goedhartigheid;
— een argloos lam, een argloos gesnater, dat geen kwaad bedoelt, niet gezind is kwaad te doen;
— bw. (van wijze) ’t argloos starend dier;
— (van omstandigheid), maar geef mij 't hart terug, u argeloos toevertrouwd, dat ik u toevertrouwde zonder eenig kwaad vermoed te hebben.
ARGELOOSHEID, v. de onschuld van iem. die aan geen kwaad denkt, het niet vermoedt; in onschuld en argeloosheid.