Gepubliceerd op 31-08-2018

AFSLUITEN

betekenis & definitie

(sloot af, heeft afgesloten), eene ruimte door sluiting ontoegankelijk maken eene kamer, een kantoor, eene kast, eene kist, een koffer afsluiten, de deuren of het deksel op slot doen;

— een tuin, een buiten afsluiten, door middel van eene schutting, een rasterwerk, eene sloot enz. afscheiden, ook ; die sloot, muur sluit den tuin goed af;
— zij kwamen op een breed plein dat rondom door gewapende Javanen was afgesloten, die daar in het ronde stonden geschaard;
— (in den waterstaat) een waterplas afsluiten, indien door middel van een dijk of dam van andere wateren afscheiden;
—een weg (toegang, uitgang enz.) afsluiten, voor het verkeer ontoegankelijk maken;
— (fig.) iem. den weg tot promotie afsluiten, hem de mogelijkheid ontnemen om vooruit te komen;
— hij had zich de mogelijkheid afgesloten om in meer vertrouwelijken kring te worden toegelaten, had het zichzelf onmogelijk gemaakt;
— (voorwerpen) buiten het bereik van anderen stellen door het sluiten van de ruimte waarbinnen zij zich bevinden zijn geld. zijne papieren afsluiten;
— een licht afsluiten, het met de hand of iets anders schutten om het buiten den tocht te houden, of om te maken dat het niet in de oogen schijnt;
— iets aan de waarneming van anderen onttrekken door het sluiten van de ruimte waarbinnen het plaats heeft: de jaloezieën sloten alles af wat binnen voorviel;
— iem. een weg (toegang, uitgang enz.) afsluiten, voor iem. versperren, ontoegankelijk maken door hem als eene sluiting of afscheiding in den weg te staan, (hem) den toegang of uitgang versperren: het plekje dat zij zich zoo gaarne tot een van de wereld afgesloten verblijf hadden verkozen;
— (menschen en dieren) van iets of van iem. verwijderd houden door den toegang ertoe te sluiten: een hond van eene kamer, eene kat van den zolder afsluiten, door de deur of het luik dicht te doen;
— (lucht, wind, licht, water, ; stoom, gas enz.) door eene afscheiding beletten oor te dringen ; een scherm om den tocht van de kamer af te sluiten; stevig metselwerk om het water van den kelder af te sluiten;
— (in het stoomwezen) den stoom afsluiten (ook afsnijden), door het sluiten der kraan, schuif of klep, den stoom den toegang tot den stoomcilinder afsnijden; (bij uitbr.) de toevloeiing, den toevoer, de gemeenschap enz. van stoom, water, gas enz. afsluiten, ook de waterleiding, het gas (de gasleiding), de hoofdkraan afsluiten;
— (w. g.) beraadslagingen afsluiten, voorkomen, afsnijden;
— het gemeen overleg afsluiten, afsnijden;
— geheel en al sluiten hebt ge de voordeur goed afgesloten ? op het nachtslot gedaan;
— (stoomw.) de afgesloten klep, eene der veiligheidskleppen (de gouvemementsklep) op een stoomketel, die van een slot of eene afsluiting voorzien is om ongeoorloofde (te zware) belasting te beletten;
— een afgesloten tijdperk, een tijdperk dat voorgoed geëindigd is, dat als een gesloten geheel achter ons ligt;
— eene rekening (balans enz.) afsluiten, het gezamenlijke bedrag der rekening opmaken en bepalen; ook de rekening volkomen sluiten en afrekenen in tegenstelling van openen, d. i. beginnen;
— een (koopmans)boek afsluiten, op een bepaald tijdstip de doorloopende reeks der geboekte posten sluiten;
— een (dienst)jaar afsluiten, alle ontvangsten en uitgaven op de rekening van een afgeloopen jaar voorgoed vaststellen ;
— eene levensverzekering afsluiten, sluiten met inachtneming der verschillende formaliteiten (alleen van den verzekeraar gezegd) ;
— (in den handel) vele posten, een koop afsluiten;
— zich afsluiten, zich in zijne kamer afzonderen, den omgang met anderen vermijden;
— hij sluit zich geheel en al af, vermijdt den omgang met anderen;
— hij leeft van de buitenwereld afgesloten, afgezonderd;
— (w. g.) zich in zich zelven afsluiten, buiten omgang of aanraking met anderen zich alleen met zich zelven bezighouden, in zich zelven teruggetrokken of eenzelvig leven het verlies van zijne vrouw deed hem zich in zich zelven afsluiten, zich zelven genoeg zijn.