I. v. (zalven),
1. smeersel dat tot heelmiddel of uitwendig geneesmiddel dient; — (spr.) er is geen zalf aan te strijken, er is niets aan te doen ; (ook) hij is niet te verbeteren ; — (fig.) dat is een zalfje voor hem, dat zal hem goed doen; — een zalf je op de wond, troostmiddel; —
welriekend smeersel waarmee inz. de Oosterlingen het haar en het lichaam bestrijken: ook bij godsd. plechtigheden (wijdingen) in gebruik (zalfolie); vgl. Zalven ; II. gemeensl., (volkst.) schimpnaam voor een onnozel persoon.