Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zalf

betekenis & definitie

I. v. (zalven),

1. smeersel dat tot heelmiddel of uitwendig geneesmiddel dient; — (spr.) er is geen zalf aan te strijken, er is niets aan te doen ; (ook) hij is niet te verbeteren ; — (fig.) dat is een zalfje voor hem, dat zal hem goed doen; — een zalf je op de wond, troostmiddel; —

welriekend smeersel waarmee inz. de Oosterlingen het haar en het lichaam bestrijken: ook bij godsd. plechtigheden (wijdingen) in gebruik (zalfolie); vgl. Zalven ; II. gemeensl., (volkst.) schimpnaam voor een onnozel persoon.