bn. bw. (-er, -st),
1. als een wonder aandoend, wonderbaar : wonderlijk, dat hij nu juist komen moest;
2. verwondering wekkend, zonderling, vreemd : een wonderlijke man ; wonderlijke zaken ; een wonderlijke kleding ; ik vind het nogal wonderlijk ;
3. (gew.) misselijk, op het punt om flauw te vallen : ik werd opeens zo wonderlijk.