Wat is de betekenis van wonderlijk?

2024-09-11
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-09-11
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

wonderlijk

wonderlijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. opmerkelijk, ongewoon Woordherkomst Afgeleid van wonder met het achtervoegsel -lijk Synoniemen wonderbaarlijk, abnormaal, opmerkelijk Antoniemen normaal, gewoon Verwante begrippen wonder

2024-09-11
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

wonderlijk

wonderlijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: won-der-lijk 1. anders dan gewoon, speciaal ♢ een wonderlijke man is die Evert! 2. wat aandoet als een wonder ♢ er gebeuren daar wonderlijke dingen...

2024-09-11
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Wonderlijk

adj. & adv., wûnder, wûnderlik, nuver; een -e snaak, in raer stik iten, in raer (stik) potiten; het is —, it is bot, mâl, raer; het is zeer —, it is alderraerst, -nuverst.

2024-09-11
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-09-11
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Wonderlijk

bn. bw. (-er, -st), 1. als een wonder aandoend, wonderbaar : wonderlijk, dat hij nu juist komen moest; 2. verwondering wekkend, zonderling, vreemd : een wonderlijke man ; wonderlijke zaken ; een wonderlijke kleding ; ik vind het nogal wonderlijk ; 3. (gew.) misselijk, op het punt om flauw te vallen : ik werd...

2024-09-11
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

wonderlijk

bn., bw. (vreemd, zonderling): een wonderlijk geval, een wonderlijke kleding; zich wonderlijk aanstellen; ik werd zo wonderlijk, onpasselijk, ongesteld; hij deed, sprak wonderlijk.

2024-09-11
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

wonderlijk

(‘wondərlək) bn. en bw. (-er, -st) 1. wonderbaar : spreken. 2. vreemd, zonderling : een geval; een -e kleding; zich aanstellen. 3. Gew. onpasselijk, ongesteld : ik werd zo -.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-09-11
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Wonderlijk

bn. en bw. (-er, -st), 1. als een wonder aandoend, wonderbaar: wonderlijk, dat hij juist nu komen moest; 2. verwondering wekkend, zonderling, vreemd: een wonderlijk man.