Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vertrekken

betekenis & definitie

(vertrok, heeft en is vertrokken),

1. (w. g.) anders trekken, trekkende van plaats doen veranderen : vertrek de tafel iets; — 2. een andere uitdrukking, een andere (inz. dan de gewone) stand doen aannemen : de mond tot lachen, tot een grijns vertrekken; het gezicht vertrekken ; het lachje, dat weer schalks haar mond vertrok (Staring); — hij vertrok geen spier (van zijn gelaat), hij het niets van zijn inwendige gewaarwording blijken; vgl. Vertrokken;
3. afreizen : wij vertrekken morgen ; de boot is al vertrokken ; zij vertrokken in een schip naar een woeste plaats (Mark. 6 : 32);
4. een plaats verlaten, verhuizen : nu, maak u op, vertrek uit dit land (Gen. 31 : 13); uit zijn woonplaats vertrekken; — met de noorderzon vertrekken, verhuizen zonder dat iem. het merkt, inz. met achterlating van schuld; — de meid moet vertrekken, haar dienst verlaten ;
5. zich verwijderen uit een gezelschap, van een toneel.