Synoniemen zoeken
Synoniem van vertrekken
Synoniem van 'n ander trefwoord
Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
vertrekken
vertrekken - niet langer op een bepaalde plaats blijven. In informele stiji ervandoor gaan, formeel heengaan. Al naargelang van de manier waarop, gebruik je wegrijden of afrijden, weglopen, wegfietsen, enzovoort. Een auto of een ander motorvoertuig spuit weg of scheurt weg (zeer snel wegrijden). Van personen zeg je dat ze 'm smeren, 'm peren, opstappen, aftaaien, hun anker lichten, zich wegmaken, ervantussen gaan, hun biezen pakken, gaan fluiten, (iemand) de hakken laten zien (alle informeel). Vlamingen trekken het gat uit of gaan het gat uit. Het pand verlaten is een wat ironische uitdrukking voor weglopen uit een huis. Soldaten marcheren af (exercitiepassen) of rukken in (na een daartoe strekkend bevel). Heimelijk vertrekken noemt men ertussenuit knijpen of trekken, 'm piepen, de plaat poetsen, eclipseren of met stille trom vertrekken. Dat stiekeme hebben ook de uitdrukkingen met de noorderzon vertrekken en met de middernachtzon vertrekken - meestal 's nachts en met achterlating van grote schulden. Wanneer een situatie te moeilijk wordt, blaast men de aftocht. Afgaan door een zijdeur betekent: heimelijk en beschaamd vertrekken (bijvoorbeeld gezegd van iemand die op een smadelijke manier zojuist als voorzitter is gewipt). Afdruipen wil zeggen dat iemand onverrichterzake en enigszins bedremmeld en teleurgesteld vertrekt. Voorbeeld: hij is naar het huis gegaan van iemand met wie hij een af-
spraak had, maar de persoon bleek er niet te zijn. Een groep mensen of een menigte trekt weg; geleidelijk 'wegtrekken' noemt men ook afzakken. Aftrekken is van toepassing op een leger of menigte. Een (te) lang gebleven bezoeker moet opkrassen. Van ongewenste personen in het algemeen wil je dat ze ophoepelen, opdonderen, opflikkeren, opduvelen, oplazeren, oprotten, opsodemieteren, opmieteren of opmarcheren (alle informeel van stijl). Alleen in de gebiedende wijs komen voor: maak dat je wegkomt, scheer je weg, ruk in, ruk uit, ga uit mijn ogen en verdwijn uit mijn ogen. Een archaïsme met dezelfde betekenis is pak je weg. Wegwezen of inpakken en wegwezen worden alleen gebruikt in de onbepaalde wijs, en in informele stijl. Afnokken of nokken (beide informeel) gebeurt meestal na gedane arbeid. Vertrekken als begin van een reis heet afreizen of op reis gaan. Gezelschappen of troepen breken op. Met pak en zak vertrekken betekent: vertrekken met zijn hele hebben en houden. Wie met slaande trom vertrekt, maakt veel ophef. Uit een land wijkt men uit als vrijwillige balling. Bij (ergens) vandaan gaan hoort een bepaling van plaats. Met een zeilboot zeil je uit of weg, of ga je onder zeil.
Zie: verdwijnen.
Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Vertrekken
De plaats verlaten, waar men zich bevindt, om elders heen te gaan. Vertrekken is ruimer van bejeekenis dan afreizen, en kan gebezigd worden van iedere verwijdering van de plaats, waar men is; afreizen sluit in, dat zij geschiedt met het doel om zich naar eene andere, meer verwijderde plaats te begeven, waarvoor eene reis noodig is. Reeds heden reis ik naar Zeeland af. (v. Lennep). Hij vertrok en niemand wist waarheen. Afreizen begint echter in onbruik te komen; de overeen¬komst met het hgd. houdt het in enkele uitdrukkingen nog staande, b.v. hij is afgereisd.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
vertrekken
vertrekken - onregelmatig werkwoord
uitspraak: ver-trek-ken
1. het een andere uitdrukking geven
♢ hij vertrok zijn mond tot een grijns
2. van deze plaats vandaan gaan
♢ als iedereen klaar is, vertrekken we
Onregelmatig werkwoord: ver-trek-ken
ik vertrek
jij/u vertrekt
hij/zij vertrekt
wij/zij/jullie vertrekken
ik/jij/u/hij/zij vertrok
wij/zij/jullie vertrokken
hij is vertrokken
de/het/een vertrokken ....
Synoniemen
heengaan, opbreken, smeren, weggaan, wegwezen