Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vers

betekenis & definitie

bn. (-er, -t),

1. nieuw, fris, pas gegroeid, uitgekomen, pas geslacht, gevangen, gebakken, geplukt enz.: verse eieren; Vers vlees, verse vis, haring; verse groenten, vruchten ; verse oesters ; vers brood, bier ; vers water, dat nog niet lang gestaan heeft; verse sneeuw, pas gevallen ;

verse lucht, frisse lucht, nog niet bedorven ;

2. (zeew.) verse schoot, strook zoetwater die onvermengd een eind in zee loopt; vers water, zoet water ; — verse gronden, binnendijkse ;
3. nog niet lang geleden ontstaan of geschied : verse prenten, sporen van een dier; dat is vers geschreven ; een verse wonde, die pas geslagen is; ( fig.)mijn wonde is nog te vers, mijn verdriet is nog te jong ; — dat ligt nog vers in het geheugen , is nog niet lang geleden;
4. nog ongebruikt : een verse fles, waaruit nog niet geschonken is ;

een vers vat aansteken, waaruit nog niet getapt is ; — verse troepen, die nog niet in het gevecht geweest zijn ; verse paarden, andere, uitgeruste ; — nieuw, ter vervanging dienend : een vers verband aanleggen ; verse lakens op een bed doen, schone ; — een verse pijp stoppen , zijn pijp opnieuw stoppen.