Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Uitputten

betekenis & definitie

(putte uit, heeft uitgeput), eig. puttende ledigen ; thans alleen fig., ledigen, opmaken door telkens en bij voortduring er iets van af te nemen : de oorlog putte de staatskas uit; de overmatige inspanning putte zijn krachten uit; iemands geduld uitputten, maken dat iem. al zijn geduld verliest; — een onderwerp uitputten, er alles van zeggen wat er van te zeggen valt; (germ.) een uitputtende behandeling, een onderwerp uitputtend behandelen, zo dat er alles over gezegd wordt; — zich uitputten in..., al het mogelijke (met betr. tot het genoemde) zeggen, doen; — zie ook Uitgeput.