Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Opmaken

betekenis & definitie

(maakte op, heeft opgemaakt),

1. (gew., Zuidn.) aanzetten, opstoken: laat u toch niet opmaken!
2. (wederk.) opstaan en zich op weg begeven: laat ons vroeg ons opmaken naar de wijnbergen ( Hoogl. 7 : 12);

(bij uitbr.) zich gereedmaken (tot): elk maak zich op om onzen God te prijzen (Esser): 3. uit verschillende gegevens samenvoegen, samenstellen, opstellen: een proces-verbaal, een notariële akte opmaken ; een lijst, een inventaris van iets opmaken ;

4. uitrekenen en op papier brengen: de rekening opmaken; — de slotsom opmaken;

het besluit opmaken, tot het besluit komen; — (vandaar) iets opmaken uit iets, er uit besluiten;

5. geheel opgebruiken, verteren : wij zullen vandaag maar alles opmaken, opeten, opdrinken; — (ongunstig) verkwisten, doorbrengen: zijn geld en goed opmaken ; — 6. gereedmaken, in orde brengen: een dijk, een talud, opmaken, ophogen, in de vereiste toestand brengen enz. ; — een sloot opmaken, uitbaggeren; — het bed opmaken, opschudden, gereedmaken om beslapen te worden ; — (wev.) stoffen opmaken, voor de handel gereedmaken, het weefsel de vereiste gladheid en stijfheid geven, appreteren; — (drukk.) het in kolommen gezette tot bladzijden vormen: het opmaken van een courant is een uiterst moeilijk werk ; — deeg, boter opmaken, de laatste bewerking er aan geven, de vereiste vorm geven; — de kaas opmaken, de wrongel in de kaaskop of kaasvorm brengen om er een kaas van te vormen; — taarten opmaken, versieren, garneren; — het haar opmaken, kappen ; — een hoed opmaken, van linten en veren enz. voorzien; — mutsen opmaken, plooien, in orde brengen ; — de ivas opmaken, mangelen, vouwen en strijken ;
7. een make-up aanbrengen: zij is erg opgemaakt vandaag;
8. (Zuidn.) (oneig.) ’t is opgemaakt spel, het is een vooraf beraamde, afgesproken zaak, een doorgestoken kaart.